Dood van Ting Nio

Het verdriet van Ting Nio om de dood van haar broer is heftig. Ze kan de slaap niet meer vatten; ze stopt met eten. Erover praten wil ze niet, zeker niet met de vriendin die namens haar op de begrafenis geweest is, die het respectloze gehannes met de doodkist niet verhinderd heeft.

Ze hadden een huis gekocht in Djokja voor het aanstaande bruidspaar – idee van Ting Nio. Tot de bruiloft gebruiken ze het zelf, voor gasten. Ko Ho Sing stelt voor om er een tijdje te gaan zitten. Maar het gehoopte effect blijft uit. Weer thuis, doet Ting Nio inkopen voor de bruiloft. Ze laat een kostbare ring maken voor Mo Tjoan.

Dan openbaart zich de ziekte waaraan ze zal overlijden. De dokter, de doekoen (toverdokter), niemand weet raad. De stemming in huis is bedrukt. Straks als ze weer beter is, gaan ze een vrolijke bruiloft hebben, zegt Ko Ho Sing. Ting Nio gelooft niet dat ze dat zal meemaken. Ze krijgt gelijk: voor het zo ver is, sterft ze, 59 jaar oud, in januari 1887.

Aangeslagen zet Ko Ho Sing zich tot het regelen van de begrafenis, om te beginnen het overlijdensbericht. Liem Kim Ling stuurt ting sim (kledingstof?) uit Semarang, om de kist van binnen te bekleden. Dat neemt het vocht uit het lichaam op. De vrouw van de luitenant der Chinezen in Djokja is ook net gestorven; de man voor de kwan to (een funeraire functie?) kunnen ze delen (Kim Ling weet een goede). Soms kan Ko Ho Sing zijn emoties niet in bedwang houden; zijn kinderen en vrouwen snellen dan toe om hem te kalmeren.

Hoe moet het met het trouwen? Ko Ho Sing stelt voor de huwelijkssluiting met de begrafenis te combineren, zonder feestelijkheden. Daar wil de moeder van het meisje niets van weten. Haar oudste dochter heeft een complete bruiloft gehad. Dat gunt ze dochter 2 ook. Wat nu? Hij komt er niet uit.

Bij de begrafenis zijn honderden mensen aanwezig, Chinees, Nederlander, Javaan, familie, vrienden, relaties (onder wie vorst Pakoealam). Alle Chinezen uit de wijk zijn uitgenodigd, van gevestigde inwoner tot nieuwkomer, van grote handelaar tot marskramer. Er staan tafels met eten en drinken voor het huis op straat, en in tenten op de begraafplaats. De kuilen in de route van de stoet zijn een dag eerder op initiatief van Ko Ho Sing opgevuld.


De broer van Ting Nio

Nogal wat kooplui op de markt van Djokja staan bij Liem Kim Ling uit Semarang in het krijt (hij heeft een groothandel in stoffen). Hij stuurt een vertrouweling langs, Liem Tong Djoen (nog familie), om de schulden te saneren. Tong Djoen logeert bij de familie Ko, waar hij warm ontvangen wordt.

Semarang geeft alsnog het groene licht voor een huwelijk van de dochter met Mo Tjoan. Nu moeten er verlovingsgeschenken voor het meisje bedacht worden. Tong Djoen kan ze mooi meenemen. Er kan dan ook een afspraak gemaakt worden voor de bruiloft, in 1887.

Onverwacht arriveert het bericht dat Tjoek Djie San, de broer van Ting Nio, overleden is. De lezer is verrast dat ze überhaupt een broer had. Hij woont in Gowok, een dorp onder de rook van Solo, is getrouwd en heeft vier kinderen. Wat hij in zijn leven gedaan heeft, wordt niet verteld. Ting Nio is buiten zichzelf van verdriet. Hij was haar enige broer; nu heeft ze niemand meer. Waarom moest hij dood, waarom hij eerst. Vragen waar natuurlijk geen antwoord op is. Vroeg of laat komt het einde; haar broer was de oudste, troost Ho Sing haar.

Gezien haar betrokkenheid is het vreemd het dat Ting Nio niet zelf naar de begrafenis gaat. Ze stuurt haar vriendin, Ko Ie Bing, die tweehonderd gulden meekrijgt als bijdrage in de onkosten van de begrafenis. De weduwe moet voor een nette kist van ruime afmetingen zorgen.

Was ze zelf maar gegaan. Het hout is in orde: dat is djatiehout. Maar de kist is te krap. Alleen met duwen en persen krijgen ze de dode erin. Daar ligt hij, als een lemper, typeert de biograaf het resultaat (een lemper is een rolletje van rijst met kippenvlees in bananenblad), als iemand die klem is komen te zitten tussen de bomen en niet meer voor- of achteruit kan.

Ting Nio briest van verontwaardiging als ze het hoort. Je zou warempel nog blij zijn dat je geen kinderen hebt; dan kunnen ze je dit in elk geval niet lappen (ze is kinderloos). Ze voelt zich opeens erg moe. Al dat getob haar hele leven voor anderen, voor de kinderen van anderen; voor haar hoeft het niet meer. Ho Sing probeert haar op te beuren. Juist nu kunnen ze nog een onbezorgde tijd hebben.


Doekoens

Thuis doet Ko Ho Sing geestdriftig verslag van Soerabaja. Ting Nio moet er beslist gaan kijken. Zij lacht; die aansporing had ze net nodig.

Enkele dagen later gaat ze inderdaad, met een paar anderen. Ook nu logeren ze bij de familie in Madioen. In Soerabaja blijven ze vier dagen; over de hitte wordt niet geklaagd. Ting Nio laat het even aan Ho Sing weten als ze weer op de trein stappen. Met een telegram, zo gemakkelijk.

Ko Ho Sing had ook de kwestie van de Semarangse bruid, voor zoon Mo Tjoan, aangeroerd. Of Ting Nio dat wilde regelen. Natuurlijk wil ze dat; een kolfje naar haar hand! Ze zal uitrekenen wat een gunstige datum voor het aanzoek is. Hoort Ho Sing daar een verborgen doekoen (toverdokter)? Prompt ‘voelt’ Ting Nio dat het 15 augustus zijn moet.

Ze nemen de trein van Djokjakarta naar Semarang. Behalve Ting Nio en Ko Ho Sing en nog wat leden van de familie reist ook Mo Tjoan mee. Wat een verschil met zijn broer Mo An, die maar had moeten raden dat er een huwelijk voor hem in de maak was. Ook gaan er twee bedienden mee. Alles loopt weliswaar via Liem Kim Ling, maar om hem niet tot last te zijn hebben ze een pension (pondok) gereserveerd. Vrouw Bèjèk zal koken; vrouw Gandroeng is er voor de massage.

Het aanzoek is een vrouwenaangelegenheid: de mannen blijven op het logeeradres. Ook de kandidaat-schoonvader laat zich niet zien. Op haar aanzoek krijgt Ting Nio de wedervraag of de horoscopen van beide jongelui wel overeenstemmen. De vraag brengt haar van haar stuk. Daar weet ze niets van; ze moet haar man vragen. Hij weet het evenmin. Liem Kim Ling doet er luchtig over. Weet je, zegt hij, doekoens kijken eerst of de jongelui elkaar zien zitten. Dan regelen ze de horoscopen. Ko Ho Sing kan er niet om lachen.

Zou het helpen als de andere ouders Mo Tjoan zien? Iemand troont hem mee. Pas als hij er zit, dringt zijn situatie tot hem door. De omgekeerde wereld: de jongen bezichtigd in plaats van het meisje! Hij schaamt zich dood.

Tussendoor bezoeken ze de grot van Sam Po Tong, waar een bron is die nooit opdroogt, die vroeger een rechtstreekse doorgang naar China had. Ervoor staat een groot beeld.

Als verdere reacties uitblijven, keert de familie na een paar dagen terug naar huis.


Pasoeroean

Pasoeroean staat er in de koloniale tijd niet best op. Het wordt met stilstand en achteruitgang geassocieerd. Walraven ging er moeiteloos failliet. De decadente Couperus schreef er graag romans. Het hotel waar Ko Mo Tjoan en zijn drie medereizigers in 1886 neerstrijken, staat sinds jaar en dag te koop, zonder succes.

Waarom dan toch naar Pasoeroean? Misschien is het vooral een alibi om zich aan het toeziend oog van pa Ko en oom Liem te onttrekken. Zij het niet voor lang: twee dagen.

Wat te doen in die twee dagen? Niet naar de Bromo, de vulkaan bij Pasoeroean, al zitten ze op de ‘Bromo’ (zo heet hun trein). Wel naar de Chinese wijk, die ’s avonds best gezellig is, en naar een meertje in de buurt, om te zwemmen en apen te kijken, in het oerwoud dat Pasoeroean in deze tijd nog omgeeft. Ze steken eten voor de apen bij zich. De meerwachter, Wongso, maakt de jongens wijs dat hij de apen kan laten komen; ze moeten het eten alvast maar klaarhouden. Tot hun verbazing komen de dieren even later echt tevoorschijn. Het water is heerlijk. Dan klinkt er een schot. Dat is de Hollander die daar ergens met zijn vrouw woont; die gaat soms uit jagen. De jongens maken dat ze wegkomen.

De volgende dag stappen ze op de trein naar Madioen, zoals afgesproken. Het is niet zo ver; ze hebben tijd om uit te stappen in Kertosono. Alleen, de trein doet er veel langer over dan gedacht; bovendien was het de laatste trein, ontdekken ze. Dat gaat ze een dag extra kosten. Een hotel is er niet. Gelukkig wil een medepassagier, een Chinese immigrant, hen wel meenemen naar zijn onderkomen. Het is een heel eind lopen. Als ze er zijn, blijkt het vol met nog meer immigranten; er is helemaal geen plaats. Ze gaan maar weer lopen. De tocht eindigt in een soort bezemkast, die zo krap is dat ze alleen maar rechtop kunnen zitten, in een huis van plezier, maar kieskeurig zijn ze in dit stadium niet meer. Na een doorwaakte nacht pakken ze de trein naar Djokja, zonder nog in Madioen uit te stappen.

Je zou verwachten dat er thuis wat zwaait, maar pa vraagt alleen maar waar ze uitgehangen hebben, en daar blijft het bij.


Madioen en Soerabaja

In Madioen logeren de zeven mannen – onaangekondigd, maar in Indië ben je altijd welkom – bij de dochter en schoonzoon van Ko Ho Sings broer Tjoe Sing. Het echtpaar heeft een bakkerij en een wagenverhuurbedrijf. Beide zaken hebben ze kunnen opzetten dankzij de steun van de resident. Ko Ho Sing weet uit ervaring dat het veel uitmaakt of een resident je welgezind is of niet.

Madioen is de moeite van het bekijken waard. Ze plakken er nog een dag aan vast en slenteren door de Chinese en de Hollandse wijk. Voordat ze de deur uit kunnen – na een zeer Hollands ontbijt, met brood en boter, saucijsjes, ham en kaas –, komen eerst de armen van Madioen langs. Want het gerucht heeft zich verspreid dat Ko Ho Sing in de stad is; zijn roep van milde gever is hem vooruitgesneld. Hij laat zich van zijn beste kant zien.

Zo’n logeeradres als in Madioen heeft het reisgezelschap in Soerabaja niet. Djoe Wan Kie heet het Chinese hotel waar ze overnachten. Het is opgetrokken in Hollandse bouwstijl. De naam staat in ‘Hollandse letters’ (Latijnse letters dus) op de gevel. Het ontbijt is ook al Hollands, net als in Madioen.

Voor Soerabaja zijn meer dagen nodig. Ze doorkruisen de stad met een rijtuig. Ze zien van alles, maar daar krijgen we niets over te horen; aparte vermelding krijgen alleen de Stadstuin en de Chinese wijk. In de Stadstuin (Kebon Rodjo in de tekst, ‘Koningstuin’, herinnering aan het paleis dat hier tot begin zeventiende eeuw gestaan heeft) bewonderen ze de vele planten – met een ‘die ik nu niet ga noemen’ doet de biograaf het hek gauw voor ons dicht. In de Chinese wijk blijft Liem Kim Lings identiteit niet lang geheim. Hij is de leverancier van de stoffenhandelaren, die hem met de grootst mogelijke eerbied bejegenen zodra ze hem herkend hebben.

Soerabaja heeft al straatverlichting, met gaslampen. Onze reizigers weten niet wat ze zien als de lampen aangestoken zijn: ‘Het lijkt wel dag!’

Bij alles wat Soerabaja boeiend maakt, is er één bezwaar: de hitte. Na drie dagen wil Ko Ho Sing alleen nog maar weg. Hij stelt voor niet verder te reizen maar hier om te keren. Liem Kim Ling sluit zich bij hem aan maar de jongeren willen Pasoeroean nog zien. Ze spreken af elkaar in Madioen weer te ontmoeten en vandaar samen terug te reizen naar Djokjakarta.


Ko Mo Tjwan

Terug naar het midden van 1885. Ko Ho Sing leest in de Mataram dat er begin juli opnieuw een Kleinambtenaarsexamen afgenomen wordt. Hij geeft zoon nummer 2 op, Ko Mo Tjwan. Die is nu negentien. Een van de commissieleden is Rikkers, de schoolmeester. Net als zijn broer slaagt Mo Tjwan met vlag en wimpel. Hij doet het zelfs nog beter: hij eindigt als nummer 1 van de dertien. Tweede en derde zijn C.I. Dul (?), een sinjo (Europese jongen), en Soesilo, Javaan, van het Pakoealamse hof. Alleen zij mogen door. Ko Ho Sing geeft zijn zoon als beloning een geweer, een artelat (achterlader?), en twee paarden. Het besef dat zijn zoons nu op zijn Hollands iets voorstellen (gjang tjoro Walondo) vervult pa met trots.

Langzamerhand heeft Ko Ho Sing zijn geestelijke evenwicht hervonden (door de biograaf aangeduid met ajem, een belangrijk woord in de Javaanse cultuur). In een contemplatieve bui stelt hij vast dat hij rijk is: veel echtgenotes, veel kinderen, veel bezit. Een zakelijk doel heeft zijn geld niet meer: hij rust en geniet, en geeft weg.

Al geruime tijd staat Soerabaja op het verlanglijstje. In april 1886 gaat het gebeuren. Ko Ho Sing nodigt zijn oude vriend Liem Kim Ling uit Semarang uit om mee te gaan. Die stelt voor in Solo af te spreken; ze kunnen logeren bij een zwager van hem (tevens afnemer van zijn stoffen; de zwager drijft een stoffenwinkel). Hij brengt Ko Tjin Ing mee. Ko Ho Sing komt evenmin alleen: hij brengt vier mensen mee, zoon nummer 2, Mo Tjwan, en drie schoonzoons. Een plezierreis in je eentje maken? Niet op Java. Nu niet en toen ook al niet. De reis uit Semarang en Djokja naar Solo en vandaar naar Soerabaja gaat per trein, via Madioen. Ze reizen tweede klas.

In de trein naar Madioen hebben Ho Sing en Kim Ling veel te bepraten. De jongere generatie heeft op gepaste afstand plaatsgenomen en zwijgt. Kim Ling brengt het gesprek op de ongehuwde staat van Mo Tjwan. Ho Sing zoekt zich een ongeluk. Kim Ling weet een meisje, Lo Oe Ik Nio, in de verte familie, leuk om te zien, zeventien jaar, goede manieren, werkt vlug – uit een keurig nest (vader overleden, moeder leeft nog): ‘Als het je wat lijkt, moest je vrouw er maar eens achter heen.’ Ko Ho Sing neemt zijn voorstel grif aan.

Daar is Madioen.


Kroonjaar

Ko Ho Sings zestigste verjaardag moet nog gevierd worden. Hij wil een optocht en een meerdaags feest. Liever niet te dicht op bruiloft en geboorte; hij wacht bijna een jaar.

De kinderen maken een papieren draak voor de optocht. Een neef van echtgenote 2, een immigrant die als marskramer de kost verdient, maakt er nog een. Andere familieleden dragen eveneens bij: een ‘Europees muziekinstrument uit Semarang’ (niet nader gespecificeerd), een complete dansgroep, en nog meer. Als het zover is, verbiedt de politie de optocht uit vrees voor ongeregeldheden.

Ko Ho Sing legt zich er bij neer (‘wat kun je doen?’), maar laat het feest aan huis doorgaan. Hij trekt zijn mooiste Chinese kleren aan en neemt, zijn vier echtgenotes links en rechts gezeten, hun gelukwensen en die van zijn kinderen in ontvangst. Het tafereel doet de biograaf aan Dasamoeka en diens hofhouding denken, de koning uit het Ramajana die de vrouw van Rama ontvoert. Voor de Nederlandse lezer een merkwaardige vergelijking omdat Dasamoeka de boze kant vertegenwoordigt. Of ligt het genuanceerder?

Het orkest zet in, de danseres begint. Er zijn ook mannelijke dansers, er treedt een réjog op, een ‘paardendanser’ – oorspronkelijk allemaal voor de optocht bedoeld. De eerste avond is voor deftige gasten: prinsen, hoge ambtenaren en officieren van de beide hoven in Djokjakarta, van de sultan en van het Pakoealamse huis; vorst Pakoealam komt zelf ook. Ko Ho Sings kinderen zetten de optocht toch door, in het schijnsel van lampen en kaarsen. Ze blijven binnen de eigen wijk. Ze hebben geweldig plezier. Na een overvloedige maaltijd is er koffie en thee met gebak; er staan sigaren op tafel.

Als de hoge gasten om middernacht vertrokken zijn, houdt Ko Ho Sing een dankdienst. Dan gaat het feest verder; de muziek davert tot de ochtend. Na de eerste feestnacht volgen er nog twee. Op dag 2 worden de namen van alle schenkers van kaarsen in een album (ang djap) geschreven – omdat die kaarsen bijzonder zijn? De feestdis, ’s avonds, gaat op de manier van een Chinese verjaardag: tafels met acht stoelen, en speciale gerechten. Op de derde dag is er behalve ’s nachts ook overdag een wajangvoorstelling. Deze twee dagen zijn voor de Chinese gasten, onder wie veel nieuwe immigranten. Er bestaat voor Ko Ho Sing geen verschil tussen Chinezen en Javanen, zegt de tekst. Hoe zit het met de Hollanders? Ze worden niet genoemd.


Oude vader

Op de traditioneel doorwaakte nacht volgt de trouwdag van Mo An en An Nio. Over haar lezen we niet zo veel; de gebeurtenissen worden beschreven vanuit zijn perspectief. De leiding berust bij echtgenote 1 van Ko Ho Sing, Ting Nio.

Om acht uur ’s ochtends wordt Mo An als bruidegom aangekleed. Aansluitend gaat hij de oudere generatie af om een zegen voor zijn huwelijk te vragen; hij begint bij zijn ouders. Hoewel het nog vroeg is, arriveert de eerste gast. Een Hollander, glas in de hand waar, zo signaleert de tekst, ‘al brandewijn in gedaan is’ (sampoen ingiesènan brèndie).

Het is mèster Rikkers, de schoolmeester van de bruidegom. Hij komt de bruidegom feliciteren en houdt een korte toespraak. De bruidegom is verguld met de woorden van meester; samen heffen ze het glas. Bedient Rikkers zich van het Javaans? Meestal wordt het ons wel duidelijk gemaakt als het Javaans een brug te ver is, maar nu ontbreken dergelijke aanwijzingen. Dat kan ook uit respect zijn. J.C. Rikkers is de enige gast die de eer te beurt valt om met naam en toenaam genoemd te worden.

Om tien uur gaat Ko Mo An zijn bruid ophalen uit haar ‘ouderlijk huis’ (het andere huis van de familie, waar het jonge paar zal gaan wonen). Dit is de feitelijke voltrekking van het huwelijk, de zogeheten ‘ontmoeting’. Voor de niet-Javaanse lezer is het een verrassend simpel ritueel: hij haalt haar op, en daarmee is de kous af. Wat volgt, zijn plichtplegingen en festiviteiten.

In deze zelfde week voltrekt zich, terwijl de feestelijkheden in volle gang zijn, een gebeurtenis van heel andere aard: Ko Ho Sing wordt opnieuw vader. Moeder is Ko Ho Sings vierde vrouw, Kwa Swat Nio. Een heel stel vroedvrouwen (doekoens) is op de been om de geboorte in goede banen te leiden. Het is een jongetje; het krijgt de naam Ko Mo Liok.

Anders dan gebruikelijk bij zulke belangrijke aangelegenheden wordt van bruiloft en geboorte alleen de Chinese datum gegeven. De tekst vermeldt als bijzonderheid dat Ko Ho Sing bij de geboorte van Mo Liok zestig jaar is. Daardoor weten we dat het 1885 is.

De ouders van de bruid keren na twaalf dagen terug naar Magelang.


Bruiloft

Na twee maanden Magelang valt het besluit om weer terug te keren naar Djokjakarta. De reden van het verblijf in Magelang was dat Ting Nio beter moest worden, maar haar gezondheid komt niet meer ter sprake.

De terugreis gaat weer per koets. Ko Ho Sing vraagt zoon Mo An in Djokja om een koets te regelen. Is dat omdat er in Magelang geen koetsen te krijgen zijn? De kinderen in Djokja trekken nette kleren aan en rijden hun ouders tegemoet tot Mlatie, ten noorden van Djokja. Een eerbetoon dat doet denken aan de gewoonte van de Javaanse vorst om de gouverneur-generaal tegemoet te reizen als deze op bezoek kwam.

In Djokja wordt begonnen met de voorbereidingen voor de bruiloft van Mo An en An Nio. Een schoonmaakploeg keert het pasgekochte huis binnenste buiten. Het bruidspaar gaat er wonen, maar eerst logeert de familie van de bruid er nog. Het nieuwe meubilair is Europees: eettafels met stoelen, zitjes, lampen in soorten en maten, grote spiegels met tafeltjes ervoor, bedden. Aan de muren hangen schilderijen, nog zo’n nieuwigheid. Er is zelfs een apart woord voor het begrip ‘schilderij aan de muur’: biegoro, een Maleis leenwoord dat nu niet meer bestaat.

Het ouderlijk huis krijgt eveneens een grondige beurt. In de tuin wordt ten behoeve van het feest een taroeb (‘tentdoek’) gespannen. De deur wordt versierd. Binnen wordt een gamelan opgesteld. Het orkest staat onder leiding van ene Goenaber. Het is de bedoeling dat er constant gespeeld wordt.

De bruid en haar familie, het personeel incluis, worden met vijf koetsen uit Magelang opgehaald. Het feest duurt twaalf dagen. De nacht van het miedodarènie, waar de bruiloft mee begint, is het intieme gedeelte. (Miedodarènie heet de wake bij de bruid en bij de bruidegom in de nacht voorafgaand aan de bruiloft.) Hier zijn alleen de naaste vrienden voor uitgenodigd.

Vóór het huis kan er naar een Chinese wajangvoorstelling (po té hie) gekeken worden. Binnen klinkt de gamelan en treedt Lindrie op, een beroemde danseres en zangeres. Achter begeleidt een Solose klentèngan (?) weer een andere danseres, Apon. Dit laatste is een cadeau van een van de schoonzoons. De andere schoonzoon trakteert op Pat Iem (?), met twee Chinese trompetten, die Joe Djwé en Nio Djwé heten. Voor de liefhebbers van kaarten liggen er verschillende spelen klaar. Eten en drinken is er uiteraard in overvloed.


Aanzoek

Voor Liem Ham Hong als schoonvader pleit, behalve dat hij een knappe dochter heeft, ook dat hij de rijkste koopman van Magelang is, vrijgevig voor de armen bovendien. Ko Ho Sing is enthousiast. Ting Nio vraagt belet in huize Liem.

Het bezoek verloopt volgens het klassieke patroon: dochter An Nio biedt vruchten en thee aan en verdwijnt vervolgens naar achteren, waarna Ting Nio onthult waar ze voor komt. Mo An is een jongen waar helaas weinig bij zit. Maar ze denkt dat hij en An Nio een goed stel zouden zijn. Als ze dat zelf ook zo zien... De ouders van An Nio weten hun vreugde nauwelijks te verbergen. Weliswaar heeft An Nio nog minder in haar mars, en is ze bovendien zo lelijk als de nacht, maar als hun gast daar genoegen mee neemt, dan schikken zij zich. Ting Nio begrijpt dat ze beet heeft. À propos, hoe zien de horoscopen van de jongelui (volgens het tijdstip van geboorte) er uit?

De gang van zaken, klassiek of niet, roept vragen op. Waarom komt Ko Ho Sing niet mee (Ting Nio zegt dat ze handelt in zijn opdracht); waarom wordt Mo Ans moeder, Sioe, er buiten gehouden terwijl ze notabene mee is naar Magelang? Mo An zelf, in Djokja, weet intussen nergens van. Maar hij mag blijkbaar nee zeggen (net als An Nio).

Wat volgt, is geen verloving met ringen maar een bezegeling van de afspraak met pisalin, ‘uitgewisselde geschenken’ (die liggen thuis in Djokja. Ko Ho Sing gaat ze halen). De kant van de jongen geeft, de kant van het meisje geeft terug.

Het aanbieden van de geschenken gebeurt in stijl, door Ting Nio georkestreerd: in optocht, met Hollandse muziek, met vlaggetjes, brengen (betaalde) dragers, voor de gelegenheid in uniforme kleren gestoken, de geschenken naar het huis van de toekomstige bruid. Op de afbeelding van een draak in de stoet staan zegenspreuken in het Chinees.

De geschenken bestaan uit sieraden, edelstenen, dure stoffen; naast kostbaarheden zijn er ook geschenken met symbolische betekenis, zoals geld, dat het meisje herinnert aan haar huishoudelijke verantwoordelijkheden. Liem Ham Hong neemt de geschenken in ontvangst, maar niet alles: het is blijkbaar de bedoeling dat hij een keus maakt. Hij geeft vergelijkbare kostbaarheden terug, onder andere een geldtas met kostbare sluiting. Ko Ho Sing organiseert een feest van twee dagen, met een beroemde danseres die zich tooit met de naam Gandroeng (‘Nostalgia’).


Copyright © 2024 Willem van der Molen