Dat Ho Sings vierde vrouw, Swat Njo, in Zuid komt wonen, is voor zijn derde echtgenote, Sjoe Njo, directe aanleiding om in omgekeerde richting te vertrekken: zij neemt haar intrek in het huis in Noord. Ze is weer zwanger. Ze bevalt van een jongetje, dat de naam Ko Mo Kie krijgt. Ko Ho Sings blijdschap kent geen grenzen.
Dan wordt de baby ziek. De middeltjes van oma, Ho Sings moeder, halen niets uit. De Nederlandse dokter wordt er bij geroepen, drie dokters maar liefst, eveneens zonder resultaat. Zelfs de Javaanse toverdokter, de doekoen, staat machteloos. Een Nederlandse vriendin van het gezin, mevrouw Van der Errelen, is de ouders dag en nacht tot steun en probeert het lijden van het stakkertje met massage te verlichten. Niettemin verergert de situatie: het kindje lijkt wel overleden; zijn ogen staan star. Het is hopeloos.
Oma stelt voor zijn kuifje af te knippen en zijn naam te veranderen in Ko Mo An. Dat lijkt te werken. Op den duur treedt herstel in.
De man van deze mevrouw Van der Errelen is apotheker. Hij en Ho Sing hebben een hechte band. Ze helpen elkaar over en weer: Ho Sing en zijn vrouwen en kinderen krijgen gratis medicijnen, zo veel ze willen; omgekeerd kan Van der Errelen, als hij krap bij kas zit, op Ho Sing rekenen. (Zij het niet zonder onderpand: zijn medicijnenvoorraad, zijn huis.)
In deze tijd overlijdt de vrouw van Gie Sing, de broer onder Ho Sing. Moeder, met haar oog voor noden en mogelijkheden, regelt dat hij binnen afzienbare tijd weer een vrouw heeft: Padie, gewezen minnares van Ho Sing en moeder van een overleden kind van hem, tevens de halfzus van Swat Njo, Ho Sings vierde echtgenote.
Moeder regelt ook een aantal huizen: één huis, naast de klentèng (Chinese tempel) voor Gie Sing en een huis daarnaast voor Tan Tjang Hong, de man van Ho Sings en Gie Sings jongste zus Gwan Njo. Het laatste huis mag zich in goede beschermgeesten verheugen, heel gunstig voor de bewoners. Wat voor huizen dit zijn, en hoe moeder er over kan beschikken, vertelt de biografie niet.