Op 17 februari 1871 wordt Ko Ho Sing lid van de Romah Setan, het ‘Huis van de Duivel’, zoals de loges van de Vrijmetselaars in Djokjakarta en overal in het land in de koloniale tijd in de volksmond tamelijk plastisch heten (misschien wegens het waas van geheimzinnigheid dat er over het lidmaatschap en het ritueel hangt).
Het zijn niet de minsten die lid zijn. Dat kun je wel zien aan de ledenlijsten die Ho Sing samen met het manuscript van zijn biografie bewaard heeft: landhuurders, dokters, apothekers, notarissen, legerofficieren, een oud-resident. Toch put de Loge zijn leden niet alleen uit de maatschappelijke bovenlaag; we komen ook een kastelein tegen, en een logementhouder, een muziekleraar, een telegrafist.
Wat zou de voertaal in de Loge geweest zijn? Kende Ho Sing Nederlands? De brief van 16 februari waarin het – volledig Nederlandskoppige – bestuur van de Loge het besluit van Ho Sings toelating aan hem meedeelt, is in het Maleis. In keurig Pasarmaleis wel te verstaan, wat weer de vraag oproept of zulke bestuurders die taal soms machtig waren.
De Vrijmetselarij in Djokjakarta is vooral een Nederlandse aangelegenheid, noteert de biograaf. Ko Ho Sings Vrijmetselaarschap is uit koloniaal gezichtspunt inderdaad uitzonderlijk: op de oudste ledenlijst uit zijn bezit (van 1872/1873) staan maar drie niet-Hollandse namen, op een totaal van 85. De beide andere niet-Hollanders zijn Soerjodilogo, kroonprins van het Pakoealamse Huis (het andere vorstenhuis uit Djokjakarta, naast het bekendere van de sultan), in zijn hoedanigheid van majoor der infanterie van het Pakoealamse leger, en Cephas, de bekende fotograaf. Achter Ko Ho Sings naam staat als beroep ‘koopman’ vermeld. Hij is het enige lid met een Chinese achtergrond. Een vierde persoon op de lijst, C. Wijnand, is in weerwil van zijn Nederlands klinkende naam misschien ook geen Hollander, als we afgaan op de vermelding achter zijn naam: gepensioneerd Ambonees sergeant.
Vermeldenswaard voor het historisch perspectief is dat de Djokjase loge pas het jaar vóór Ko Ho Sings toetreding opgericht is, in 1870. Ko Ho Sing bevindt zich dus onder de leden van het eerste uur.
In deze tijd overlijdt Ko Ho Sings zoontje Ko Mo Sjong (van Ho Sings derde vrouw).