Weer vrij

Op 18 september 1880 wordt Ko Ho Sings gijzeling opgeheven. Hoe dat zo opeens, wordt niet uitgelegd. Ko Ho Sing heeft niet betaald. Hij hoopte op Gods ingrijpen; daar bad hij dagelijks om, zijn gebeden geregeld kracht bijzettend door vasten en opblijven. De biografie typeert Ko Ho Sing als hulpvaardig. Van die sympathieke eigenschap hebben deze zes jaar ook zijn medegevangenen veel gemerkt. Zoekt de biograaf de reden van Ko Ho Sings vrijlating in die richting? Misschien:

Het leek wel of zijn edelmoedigheid
door God was aanvaard.

Om vijf uur ’s ochtends op de vastgestelde dag (de dag die ‘beschikt’ was, zegt de tekst, voortbordurend op het thema van goddelijk ingrijpen) staan familie en voltallig personeel al aan de poort, klaar om Ko Ho Sing mee te nemen. Thuisgekomen worden er eerst gebeden gezegd voor het huisaltaar en voor de as van vader en moeder.

Dan neemt Ko Ho Sing echtgenote 1 apart. Hij knielt voor haar neer (? Er staat sodjah, dat ‘aanbidden’ betekent) en dankt haar onder tranen voor haar trouw jegens hem en de nooit versagende zorg voor moeder. Zij antwoordt eveneens in tranen dat hij zo niet moet praten, dat een vrouw voor haar schoonouders hoort te zorgen. Ze omhelzen elkaar.

De volgende dag houdt echtgenote 1 een toespraak voor de verzamelde huisgenoten. Ze vergelijkt Ho Sing met een maiskolf, lelijk als hij rauw is (lees: Ho Sing in benarde omstandigheden), glanzend en lekker wanneer gekookt (lees: gelouterd). Om haar betoog te illustreren deelt ze gekookte maiskolven uit.

Ko Ho Sing loopt omstuwd door zijn nazaten door het huis, om zich in herinnering te brengen hoe alles er ook al weer uit zag. Het huis kan zo te zien best een likje verf gebruiken. Verder voert hij niets uit; hij zit gezellig met vrouwen en kinderen nu eens voor het huis, dan weer binnen. Een bezoek aan het graf van moeder is zijn grootste inspanning.

Er arriveert een brief onder gesloten couvert, alleen door Ko Ho Sing te openen. De inhoud blijkt een gedicht in drie coupletten. Het is geschreven in traditionele Javaanse versvorm, door zijn oude vriend Gian Liok. Het gedicht staat in zijn geheel in de tekst. De auteur prijst Ko Ho Sing, zinspelend op een bekend klassiek gedicht, als een vorst die gesterkt teruggekeerd is van zijn retraite om in vrijheid goed te doen.


Copyright © 2024 Willem van der Molen