Bagelèn

Ko Go Hé Té loopt in vier nachten van Medono naar Bagelèn. In Bagelèn woont een vriend uit China bij wie hij mag logeren; na een halve maand kan hij een eigen huis huren. Hij verkoopt hout, olie, kommen en borden, en rijst (het hout zal wel voor de keuken bedoeld zijn, om op te koken). Of hij een winkel heeft of als marskramer rondtrekt, of beide, laat de tekst in het midden. De zaken gaan voorspoedig.

Al deze jaren op Java is Ko Go Hé Té ongetrouwd gebleven – het werk ging voor (met instemming van de biograaf: mila rosa ki jaka panggaotannya, ‘vandaar dat het goed ging met de zaken’). Dan komt hij een meisje tegen op wie hij verliefd raakt. Zij beantwoordt zijn liefde en in 1824 trouwen ze. Helaas duurt hun geluk niet lang. Zijn vrouw sterft nog in de wittebroodsweken, Go Hé Té in onuitsprekelijk verdriet achterlatend. Voor ons blijft zij anoniem: haar naam wordt niet genoemd. Over haar achtergrond en de oorzaak van haar overlijden wordt evenmin uitgeweid.

In 1826 trouwt Ko Go Hé Té opnieuw. Deze keer is de bruid met naam en toenaam bekend. Het is Oewi Wat Njo, een Chinese dus, die in 1805 geboren is in Semampir, een gehucht in de buurt. Zij zal de moeder van Ko Ho Sing worden. Ik heb haar al genoemd in de blog van 1 april 2018. Zij is twintig, hij zevenendertig als ze trouwen. Ze zijn dol op elkaar.


Copyright © 2025 Willem van der Molen