Thuis in China

Intussen gebeuren er thuis in China dingen die ook Ko Go Hé Té zullen raken. Zijn jongste broer, Ko Jang Té, krijgt onenigheid met moeder – hij is brutaal en weigert de dingen te doen die hem opgedragen worden, volgens de tekst. Zij is evenmin zachtmoedig, en geeft hem een aframmeling waar de honden geen brood van lusten. Hij is dan achtentwintig en nog ongetrouwd. Hij besluit weg te gaan, zijn broer op Java achterna. Hij heeft diens reisbestemming, Semarang, onthouden. Maar daar is Ko Go Hé Té natuurlijk al lang niet meer. Die zou nu in Djono zijn – blijkbaar is dat in Semarang bekend.

Er is geen sprake van dat Ko Jang Té meteen door kan reizen. De Java-Oorlog (1825-1830) is in volle gang; er vinden geregeld oorlogshandelingen plaats, die veel slachtoffers maken onder de burgerbevolking. Verder stropen benden het land af, die het speciaal voorzien hebben op de Chinezen. Die zijn voor een groot deel naar Djono gevlucht; onder hen bevindt zich ook Ko Go Hé Té met zijn vrouw Oewi Wat Njo (zie de blog van 18 maart 2018).

Djono wordt een tijdlang belegerd. Pas als generaal De Cleerens, een van de helden van de Java-Oorlog aan Nederlandse zijde, de plaats ontzet heeft, kan Ko Jang Té zijn tocht vervolgen. Hij doet er lang over, vier dagen. Steeds moet hij de weg vragen. Hij voelt zich beroerd en wordt ziek. Half dood komt hij ten slotte in Djono aan. Huilend valt hij zijn broer in de armen. Wat Njo zet een beker thee voor hem neer – onvermijdelijk op Java, sinds mensenheugenis.

Zijn broer was gaan zitten, wenend.
Ook Jang Té huilde nog.
Zijn schoonzus
reikte hem
een beker thee aan.
Bij de tafel staand sprak ze vriendelijk:
‘Toe, drink maar.
Je zit nog maar net;
je zult wel moe zijn van de reis.’

Fragment uit de tekst over het weerzien van de broers


Copyright © 2025 Willem van der Molen