Overlijden van moeder in China

Nieuwe ontwikkelingen brengen de familie in China weer onder de aandacht. Het wordt steeds eenzamer rond moeder Tjong Kjat. Haar man is er al lang niet meer; ook de rij van zonen dunt uit. Vijf heeft ze er gehad: Go Hé Té, Pong Té, Pan Té, Jang Té en Tjing On. Maar van de vijf leven er nog maar drie, van wie er één, Go Hé Té, ook nog eens op het verre Java zit. Alleen Pong Té en Pan Té houden haar nog gezelschap.

Het baart haar zorgen dat geen van tweeën getrouwd is. (De mannen moeten in de dertig zijn, als het klopt dat de broer onder hen, Jang Té, achter in de twintig was toen hij stierf. De biografie noemt hun leeftijd niet). Pong Té wordt ziek. Tot overmaat van ramp sterft hij, vrouw- en kinderloos. Nu heeft Tjong Kjat nog maar één zoon in de buurt die haar kleinkinderen kan bezorgen, Pan Té. Ze prest hem om te trouwen. Een jaar later wordt haar kleinzoon Ko Bjang Tik geboren.

Dan is er nieuws van Java, via Sjoe Bé Gèk, dezelfde boodschapper die ze al vaker gezien hebben. De vorige keer bracht hij het bericht van Jang Té’s dood, waarover moeder in gramschap ontstoken was omdat ze naar haar zin veel te laat was ingelicht. Deze keer heeft Go Hé Té een nederige brief meegegeven. Hij heeft er ook weer geld bij gedaan, veertig gulden.

Het kleinkind en de verzoenende brief zijn net op tijd: niet veel later overlijdt Tjong Kjat.

Het overlijden van moeder Tjong Kjat heeft geen invloed op het contact tussen China en Java; dat blijft. De biograaf weet dat het economisch goed gaat met beide takken van de familie, en ook dat de Javaanse tak in grotere welstand verkeert dan de Chinese. De neefjes uit China – van wie de eerste nu net geboren is – komen een keer bij hun grote neef Ho Sing, de zoon van de oudste broer van hun vader, op bezoek.


Copyright © 2025 Willem van der Molen