Ko Go Hé Té doet wat zijn vrouw hem aangeraden had: hij stuurt zijn minnares Simah de laan uit; de beide kinderen gaan naar zijn vrouw in Magelang. Het vertrek van Simah gaat Go Hé Té niet in zijn koude kleren zitten. Hij sluit zich op in huis, het eten smaakt hem niet meer, hij zit alleen maar voor zich uit te staren. Hij moet werkelijk gek op haar geweest zijn.
De kinderen blijken ziek, ernstig zelfs. Oei Wat Njo doet er alles aan om ze beter te maken maar voor het meisje mag het niet baten: Kim Njo overlijdt. Go Hé Té huilt als hij het hoort. Hij hield zo veel van zijn dochtertje. Wat Njo is bang dat de mensen nu wel de spreekwoordelijke stiefmoeder in haar zullen zien. Ze doet extra haar best voor het andere kind. Met succes: het jongetje, Gi Sing, blijft in leven.
Het stoort Ho Sing, in Ponalan, dat Sawijaya de opdracht om Amatsoerja om het leven te brengen nog steeds niet uitgevoerd heeft. Hij weet duidelijk nog niet dat de moord afgeblazen is. Hij spreekt Sawijaya er op aan maar die antwoordt dat de bestelling geannuleerd is. Jammer, want die Amatsoerja is toch echt gespuis. Ho Sing is niet overtuigd en slaat een dreigende toon aan:
‘Ik ga aan mijn vader vragen
of dat waar is.
Als mijn vader er achter zit,
oké, dan leg ik mij er bij neer.
Maar wee je gebeente
als jij liegt!
’‘Natuurlijk, natuurlijk.’
|
Aldus een jongen van vijftien tegen een beroepsmoordenaar. Die dat blijkbaar wel grappig vindt. Na wat opium gekocht te hebben, gaat hij er weer van door.
Sawijaya’s verhaal blijkt te kloppen. Vader legt uit dat moeder er op tegen was; zo’n daad wreekt zich aan de kinderen en kleinkinderen. Dat Ho Sing al een aanbetaling gedaan heeft, ach, dat beetje geld. Ho Sing is het er niet mee eens; dan zal hij de opdracht wel uit eigen zak betalen. Dat verbiedt zijn vader. Ho Sing vindt zijn vader maar slap. Vader wil niet dat Ho Sing zo tegen hem spreekt.