Afscheid en begrafenis

De begrafenis van Ko Go Hé Té moet nu snel geregeld worden, en de vrienden en bekenden die afscheid willen nemen, moeten ontvangen worden. Moeder schakelt Ho Sing in: hij is de oudste van de kinderen; hij moet de gasten te woord staan. Maar ze heeft niets aan hem; als hij zijn vader opgebaard ziet liggen, giert hij het weer uit van verdriet.

Het bezoek grijpt in. Ze duwen Ho Sing op een stoel en stellen concrete vragen, om hem af te leiden:

‘Wat voor kist moet het zijn?’

‘Wil je djatiehout, of heb je liever nangkahout?’

De opzet slaagt; Ho Sing gaat helemaal op in zijn antwoord: ‘Ik weet een adres waar ze djatiehouten kisten verkopen, voor honderd gulden. Je kunt ze ook van nangkahout krijgen, voor tachtig gulden. Nangkahout blijft langer goed onder de grond. Vrouw Ljong Sing verkoopt de beste kisten van nangkahout. Maar dat zijn meteen ook de duurste, honderdtwintig gulden. Dat hoeft niet voor mij.’

(Ho Sing is merkwaardig goed ingevoerd voor iemand van zijn leeftijd.) Hierna verloopt alles zoals het moet. Het lichaam van de overledene wordt gewassen, deftig aangekleed, en gekist; dan wordt er een gebed uitgesproken. Wenend volbrengt Oei Wat Njo de nachtwake. Ko Go Hé Té zal in het naburige Tjetjèlan begraven worden. Er blijkt zowaar nog één familielid (permili) op de begrafenis af te komen: Ko Djong Long, uit Moentilan, een plaats ten zuiden van Magelang. Waar die opeens vandaan komt, en hoe hij familie is, licht de schrijver niet toe. Als lid van de familie draagt ook Ko Djong Long blauw bij deze gelegenheid.

De uitvaart, de volgende ochtend, wordt in detail beschreven: er wordt gebeden, er gaat een godenbeeld mee. Bij het graf zijn er hapjes en drankjes, onder andere tjaho, een soort limonade. De kist komt op een stenen ondergrond te staan en wordt bedekt met aarde en vloeibare kalk. Voordat de gasten vertrekken, spreekt Ho Sing een Chinees gebed en een dankwoord uit.

Als iedereen weg is, nemen Wat Njo en de kinderen samen met Ko Djong Long nog een plechtigheid waar, waarna de matjes worden opgerold, het overgebleven eten weer wordt ingepakt, en ook zij terugkeren. Onderweg valt Wat Njo flauw, tot ontsteltenis van de kinderen, die maar al te goed weten hoe een dode er uit ziet. Thuis wordt er nog drie dagen gerouwd.


Copyright © 2025 Willem van der Molen