Stereotiep beeld

Tolgaarder, inner van belastingen, opiumpachter, bank van lening – de beroepen waarmee de Chinezen op Java zoal de kost verdienden, brachten eerder geld dan sympathie in het laatje. Ko Go Hé Té heeft ze allemaal uitgeoefend. Minstens zo belangrijk maar veel positiever van uitstraling was de marskramer, die nuttige goederen en luxe bracht tot in de verste uithoeken van de samenleving. Ook dat is Ko Go Hé Té geweest.

Chinese marskramer met drager op Java (Gambar nem iji. KB, Den Haag).

Hoe positief ook, de beeldvorming was er niet minder stereotiep om. Bijgaande illustratie verbeeldt een Chinese marskramer met zijn waar, de parasol opgestoken, pijp onder de oksel, ratel ter hand. Iemand anders draagt de koopwaar; dat doet hij niet zelf. De afbeelding komt uit een boekje voor Javaanse kinderen, Gambar nem iji (‘Zes plaatjes’). Naast de afbeelding staat een rijmpje in het Javaans dat ons uitlegt wat we zien (in mijn vertaling):

Cina singkek mider klonthong De Chinees, nieuwkomer, trekt rond met zijn ratel,
golek-golek isi kanthong speurend naar kansen om zijn portemonee te spekken.
ana dagang barang-barang Zijn handel
kulak murah ngedol larang heeft hij voor weinig ingeslagen, verkoopt hij duur.
ngempit uncwe pipa deling Een oen tjwé (bamboe-pijp) onder de arm,
mandhi payung milang-miling een zonnescherm over de schouder, spiedt hij links en rechts.
kucir nglab angdhas menthilas De staart zwiept mee aan zijn kale kop
lir mulet beruk pinulas als een slinger aan een vergulde kalebas.
ubud-ubud uwis ibut Vroeg in de weer,
bukak warung kebut-kebut gooit hij zijn bedoening flits-flits open
amimider adol mori en gaat op pad om sits te venten,
kang amikul etut buri een drager in zijn kielzog.
lara bubul nganggo trumpah Die heeft een zweer aan zijn voet en draagt sandalen;
kacincugan denya mlampah hij loopt op eieren, lijkt het wel.
mikul sangklat myang jarite Hij torst laken en lijnwaad,
gunting lawe dom serite scharen, draad, naaldensetjes.
aja ana ngedya ngina Laat niemand neerkijken
marang singkok bangsa Cina op de Chinese immigrant.
malah pened pinet pola Nee, met hem zit het wel snor; hij geeft het goede voorbeeld.
taberine antuk pala Door zijn ijver bereikt hij veel.
Cina Landa wong Benggala Chinees, Hollander, Indiër –
ana becik ana ala de ene doet het beter dan de andere.

Ha, een rijmpje met een boodschap! De Chinees komt er goed van af. Wie het boekje geschreven heeft, door wie het uitgegeven is en wanneer, dat staat er niet bij.

Behalve ‘de Chinese marskramer’ staan er nog vijf beroepen in Zes plaatjes. Het is een boekje met kleurplaten. In mijn exemplaar zijn de plaatjes al ingekleurd. De bibliotheek van de universiteit in Leiden bezit ook een exemplaar. Daarvan zijn de plaatjes nog blanco. Mooiere trekpleister voor zijn Azië-collectie kan de directeur zich toch niet wensen.


Yogyakarta anno 1800

In wat voor wereld kwam de vader van Ko Ho Sing terecht toen hij rond 1800 in Yogyakarta arriveerde? In Semarang, waar hij net geweest was, had de VOC het voor het zeggen. In Yogyakarta zwaaide niet de VOC maar een Javaanse vorst de scepter. Het was een van de drie zelfstandige Javaanse staten in Midden-Java die, na jaren van burgeroorlog, bij de Vrede van 1755 gesticht waren.

In de Nederlandse en Indonesische archieven, en ook in de Javaanse literatuur, is informatie te vinden over Yogya in het begin van de negentiende eeuw. Helaas is er nog maar weinig uitgezocht. Een begin is gemaakt door de Engelse historicus Peter Carey. In zijn artikel over de betrekkingen tussen de Javaanse bevolking en de Chinese immigranten noemt hij een paar feiten die interessant zijn om hier aan te halen. (Het desbetreffende artikel staat in het tijdschrift Indonesia, aflevering 37 uit 1984. Het behandelt de periode tussen de Vrede van 1755 en het uitbreken van de Java-Oorlog in 1825.)

Carey benadrukt dat er sinds mensenheugenis Chinezen op Java gewoond hebben, en dat zij altijd een belangrijke rol gespeeld hebben in het sociale en economische leven, en soms zelfs in het bestuur. Hun cultuur typeert hij als een peranakan-cultuur (peranakan: ‘van gemengden bloede’), met Chinese en Javaanse trekken (er kwamen vrijwel geen vrouwen uit China naar Java, alleen mannen, die trouwden met Javaanse vrouwen of met dochters uit zulke gemengde huwelijken). Sommige Chinezen namen de islam aan.

In 1808, dus toen Ko Go Hé Té er al een paar jaar was, woonden er volgens Carey 758 volwassen mannelijke Chinezen in het hele gebied van Yogyakarta, 0,36% van het totale aantal volwassen mannelijke inwoners. Ze stonden onder het gezag van zogeheten ‘kapiteins der Chinezen’, en voorzagen in hun onderhoud als tolgaarders en belastinginners (in dienst van de Javaanse overheid), koelies, huurders van landerijen (om de adellijke eigenaren van zulke landen financieel te steunen), klerken, schoolmeesters (drie) en eigenaren van suikermolens (ook drie); verder was er een enkele schilder of timmerman, één eigenaar van een goktent en één slager. Ze woonden verspreid door het gebied van Yogyakarta; in Yogya zelf was een Chinese wijk.

Na het eerste decennium van de negentiende eeuw nam de buitenlandse inmenging in de Javaanse samenleving toe. Onzekerheid bij de Javanen over waar nu precies de loyaliteit van de Chinese inwoners lag, ondermijnde het vertrouwen op grond waarvan hun tot dan toe een plaats in de Javaanse samenleving gegund was.


Naar Yogyakarta

De mensen in Semarang willen graag weten hoe het in China is, in Ko Go Hé Té’s dorp en in de dorpen in de buurt. Dorpen in de buurt, hoezo? Komen de vragenstellers daar soms vandaan? Hij kan ze geruststellen: het gaat goed met iedereen, de landbouw gedijt.

Na een maand wil Ko Go Hé Té verder. Op een ochtend neemt hij afscheid en vertrekt richting Yogyakarta, lopend (want een andere mogelijkheid was er niet), parasolletje over de schouder. Het is drie dagen lopen van Semarang naar Yogya. De eerste nacht slaapt hij onder de blote hemel. De tweede dag bereikt hij Magelang; daar woont familie bij wie hij kan logeren (de tekst verstrekt geen nadere details).

In Yogya wordt hij naar het zuidelijke deel van de Chinese wijk verwezen; daar woont het familielid naar wie hij op zoek is. Ko Si Yu is ouder dan Ko Go Hé Té. Maar hoe zijn ze verwant: zijn het broers, of zijn het neven, en in welke graad dan? Je kunt dat in het Javaans precies aangeven, maar je kunt het ook in het midden laten. Onze tekst laat het in het midden. Ko Si Yu is natuurlijk verrast en ontroerd als Ko Go Hé Té op de stoep staat; ze hebben elkaar lang niet gezien. Hij moet huilen. Er komen thee en koekjes op tafel, later op de avond een maaltijd. De vragen branden Ko Si Yu op de tong. Maar hij houdt zich in: Go Hé Té moet eerst maar naar bed om uit te rusten van de reis.

Ko Go Hé Té moet wel wennen aan de luxe waarin Ko Si Yu leeft. Het begon al met de stoelen waar ze op zaten. Nu blijkt hij een eigen slaapkamer te hebben, en hij slaapt in een ledikant, alleen, en – helemaal vreemd – hij moet naar boven. Het huis heeft een verdieping! Hij kan de hele nacht niet slapen.


Semarang

Vier maanden na zijn vertrek uit ‘de Straat’ arriveert Ko Go Hé Té eindelijk in Semarang. Voordat hij daadwerkelijk door de straten van Semarang loopt, zijn er eerst nog een paar barrières te nemen waarover de tekst in detail treedt.

Semarang ligt aan de monding van een rivier. Die rivier was niet bevaarbaar maar een haven was er evenmin. Schepen die Semarang aandeden, gingen voor de kust voor anker; om aan wal te komen, moest je overstappen op een apart schuitje. Zo ging het tot ver in de negentiende eeuw.

Het schuitje bracht je naar het douane- en immigratiekantoor, in de wandeling aangeduid als ‘de Boom’, naar de boomstam waarmee de monding van de rivier ’s nachts werd afgesloten. Hier vond een heuse controle plaats; de VOC – want die maatschappij had het in deze jaren, kort voor 1800, in Semarang voor het zeggen – waakte angstvallig over haar gebied. Degenen die de controle uitvoerden, waren dan ook geen kantoorklerken; de tekst heeft het over een agent (‘pulisi’) en een oppasser (‘upas’, zeg maar assistent).

Ko Go Hé Té wordt doorgelaten want zijn bagage en zijn pas zijn in orde. Je moest dus over een pas beschikken om toegang te krijgen tot het gebied van de VOC. Wat voor pas was dat; wie verstrekte die; hoe was Ko Go Hé Té eraan gekomen? Vragen waar de tekst geen antwoord op geeft.

Zijn eerste doel is nu de Chinese wijk, de Chinese ‘kamp’. Wie weet woont hier het familielid over wie hij het met zijn broers en moeder gehad had. Die verwant, Ko Si Yu geheten, is inderdaad bekend maar blijkt verhuisd, naar Yogyakarta, waar hij er een (suiker)molen op na zou houden. De mensen die Ko Go Hé Té van inlichtingen voorzien, ontvangen hem zo gastvrij dat hij zijn voornemen om de volgende dag door te reizen laat varen en een maand in Semarang blijft.


Van China naar Java

Ko Go Hé Té’s reis over zee naar Java verloopt in twee etappes, van China naar Selat (de Straat van Malakka?), en van daar naar Semarang op Java.

Voordat het schip dat hem naar Selat brengen zal vertrekt, wordt er proviand aan boord gebracht (waaronder eenden en kippen); dan kiest het schip zee. Of er nog meer passagiers mee varen, hoe lang de reis duurt en of er onderweg andere havens aangedaan worden, vertelt het verhaal niet; evenmin waarheen precies gevaren wordt – de tekst heeft het steeds over Selat, ‘Straat’; de naam Malakka valt niet.

In Selat zitten vrienden van Ko Go Hé Té. Zijn dat mensen die hij kent, zijn het landgenoten die bereid zijn nieuwkomers te helpen? Een belangrijk onderwerp van gesprek, nu en in vergelijkbare situaties later, is de toestand in China. Ko Go Hé Té moet werken om de volgende etappe te kunnen betalen; de twintig rijksdaalders van zijn moeder waren opgegaan aan het eerste stuk van de reis. Na twee maanden heeft hij genoeg verdiend.

Het vervolg van de reis pakt nog duurder uit dan het begin. Deze schipper vraagt maar liefst vijf-en-twintig rijksdaalders. Profiteert hij van de situatie – een reiziger die koste wat kost naar Semarang moet? Het traject van de Straat van Malakka naar Semarang is korter dan het traject China - Straat van Malakka (als we het inderdaad over de Straat van Malakka hebben). Het kan ook zijn dat zijn passagier langer aan boord is en dus langer te eten krijgen moet. De reis zal namelijk vier maanden in beslag nemen, twee keer zo lang als het eerste traject (omdat er allerlei havens aangedaan zullen worden?). Zo beschouwd is Ko Go Hé Té juist goedkoop uit. Evenmin als de eerste keer maakt Ko Go Hé Té bezwaar; hij betaalt het gevraagde bedrag.


Vertrek uit China

Ko Go Hé Té’s eerste reisdoel is de kust. Daar wil hij een schip vinden om verder te reizen. Moeder had hem twintig Spaanse matten meegegeven, twintig rijksdaalders. (‘Spaanse matten’ is een term uit de VOC-tijd die in de negentiende eeuw nog wel gebezigd werd.) Van dit traject krijgen we verder geen details. De jonge reiziger reist helemaal alleen, zo lezen we in de tekst. Wat een avontuur.

Hé Té richt zijn schreden naar een dorp waar allemaal schippers wonen. Welk dorp, wordt niet verteld. Ook over waar de schippers van bestaan – vissen, handel, vrachtvervoer? – blijven we in het ongewisse. Er lijkt sprake van een coöperatie met een aandeel in de winst voor de deelnemers; de baas wordt aangeduid als tjoen tjoe.

Wie mee wil varen, moet langs de tjoen tjoe. Eerst wil die weten wat voor vlees hij in kuip heeft: wie is deze jongeman, waar komt hij vandaan? Het antwoord van Go Hé Té verschaft ons weer wat meer informatie over zijn achtergrond. Hij vertelt namelijk hoe zijn dorp heet (Pengi), en wie daar burgemeester is (een zekere Ho Hé Ting). Dat zijn dorp nu een naam heeft, wil niet zeggen dat we het ook op de kaart kunnen vinden. De Javaanse transcriptie van de Chinese naam helpt niet om het te determineren.

Als reisbestemming geeft Go Hé Té ‘Selat’ op. Dat woord ken ik van namen van zeeëngten. Het betekent ‘Straat’: Selat Bali (‘Straat van Bali’, tussen Java en Bali), Selat Madura (‘Straat van Madoera’, tussen Java en Madoera), Selat Lombok (‘Straat van Lombok’, tussen Bali en Lombok), enzovoort; de Indonesische archipel zit er vol mee. Selat is geen Javaans maar een Maleis woord.

De Straat bij uitstek, nu en voorheen, is Selat Malaka (‘Straat van Malakka’), tussen Sumatra en het Schiereiland van Malakka, met Malaka en Singapore als belangrijkste plaatsen. In de dagen van Go Hé Té stelde Singapore nog niets voor en had je alleen Malakka. Was de Straat van Malakka zo bekend dat je kon volstaan met ‘de Straat’ als je de Straat van Malakka bedoelde? Hoe dan ook, Go Hé Té zegt ‘de Straat’, en de tjoen tjoe begrijpt waar hij heen wil.

De prijs die Go Hé Té voor de overtocht betalen moet, bedraagt twintig rijksdaalders – al het geld dat zijn moeder hem meegegeven had. Hij gaat akkoord, mits er meteen de volgende dag gevaren wordt.


China

Ko Ho Sings voorgeschiedenis speelt zich voor een deel af in China, aan het einde van de achttiende eeuw. Zijn vader, Ko Go Hé Té, groeit daar op in een gezin waarin vijf kinderen geboren worden, allen jongens. Bladzijde 1 van de biografie ontbreekt jammer genoeg. Meteen vanaf bladzijde 2 is de vader van Go Hé Té afwezig. Wat er gebeurd is, weten we niet maar hij wordt niet meer genoemd. Ook de jongste broer is er niet meer; die is overleden.

Het gezin bezit een rijstveld, een buffel en eenden. De tekst roept een beeld op van grote harmonie. Ieder van de jongens doet wat voor het huishouden: het land bewerken, de buffel weiden, boodschappen doen of koken. Eten doen ze altijd samen, aan tafel, met moeder. Voor haar koesteren ze groot ontzag.

Van armoede of gebrek lijkt geen sprake te zijn. Toch besluit een van de jongens, Go Ho Té (de toekomstige vader van Ko Ho Sing), naar Java te vertrekken. Ze zijn met zijn vieren, dus er kan best een gemist worden, vindt hij. Hij kan dan af en toe geld sturen. Dat daar al een familielid zit, is mooi meegenomen.

Is Go Hé Té bezorgd om zijn moeder, of is hij misschien ook een beetje bang voor haar? In elk geval peilt hij eerst de reactie van zijn broers. Als zij achter hem staan, is het volgende probleem: hoe vertel ik het mijn moeder. Hij gaat niet in zijn eentje naar haar toe; hij neemt al zijn broers mee.

Moeder schrikt natuurlijk en begint te wenen. Maar ze laat hem gaan. Ze leidt het vertrek in goede banen, want zo maar weggaan is er niet bij: er moet een gunstige dag worden vastgesteld en er moet om de zegen van de goden worden gebeden. En: is Java wel de goede bestemming? Voor dat laatste brengt een kom met water duidelijkheid. Het water wordt flink omgeroerd; dan worden er twee eetstokjes in gegooid. Als het water tot rust gekomen is, blijken de stokjes beide met de punt in de richting van Java te liggen, dus dat is oké. Om de familie op de hoogte te brengen wordt er een afscheidsmaal aangericht.

Nadat er ten slotte nog de nodige afscheidswoorden gesproken zijn, gaat Go Hé Té op stap.


Javaanse Chinezen

Dat Java het decor vormde voor het huwelijk van Ko Ho Sings ouders, is niet zo vreemd als het misschien lijkt. Sinds mensenheugenis wonen er Chinezen op Java; emigratie van China naar Java is een oude traditie. Al in de negende eeuw (de oudste tijd waaruit documenten in het Javaans bewaard zijn) lezen we over Chinezen die zich op Java gevestigd hebben. Handel en politiek hadden hen daar gebracht.

Een andere factor die de emigratie naar Java stimuleerde, was de armoede die sommige streken van China geregeld in haar greep had. Java stond bekend als welvarend, een opvatting onder Chinezen die ook in de biografie doorklinkt. (De grootschalige immigratie van Chinese arbeidskrachten op Borneo en andere Indonesische eilanden, eind negentiende, begin twintigste eeuw, staat los van dit eeuwenoude patroon en speelt op Java geen rol.)

Gedhangan

Bekendmaking uit 860 A.D., waarin een djoeroe Tjina genoemd wordt, een ‘Chinese baas’.
Oudjavaanse inscriptie van Gedhangan, Oost-Java. (H. Kern, Verspreide geschriften
deel VII, ’s-Gravenhage 1917. Facsimilé van het begin van de tekst.)

Die Chinese immigranten werden boer of begonnen een nering. Met ‘de Chinees’ werd het winkeltje bedoeld dat – stereotiep – overal op Java te vinden was; niet minder stereotiep is het beeld van de Chinees als marskramer. Dankzij dit fijnmazige netwerk van winkeltjes en marskramers werden de verste uithoeken van primaire levensbehoeften en luxe goederen voorzien.

De lange Chinese aanwezigheid is eveneens zichtbaar in de taal en cultuur. Minder bekend – maar niet zo vreemd als je er over nadenkt – is dat er literaire werken in het Javaans bestaan van schrijvers met een Chinese achtergrond. Ook bij het bestuur werden de Chinezen betrokken, soms in hoge functies. Van opgaan in de Javaanse samenleving was evenwel maar gedeeltelijk sprake, want de continue immigratie zorgde steeds voor vers bloed. Het Javaans onderscheidt singkehs en peranakans, nieuwkomers en op Java geboren Chinezen. De laatste categorie, vaak van gemengden bloede, woonde soms al vele generaties op Java.

Ko Ho Sing had belangstelling voor deze Chinese kant van de Javaanse geschiedenis. Onder zijn nagelaten papieren bevindt zich een ‘Geschiedenis van de Chinezen’ in manuscriptvorm. Schrijver en tijd van ontstaan zijn onbekend. De tekst is maar kort. Hij gaat speciaal over de Chinese integratie in de Javaanse samenleving. Meer informatie in Van der Molen 2018 (met tekst en vertaling van de ‘Geschiedenis’).


De ouders van Ko Ho Sing

Waar begint een biografie? Toch niet bij de vader of grootvader, denkt Marita Mathijsen. Zij moet dus uitleggen waarom haar biografie van Jacob van Lennep wel met diens vader en grootvader opent. Met de biografie van Ko Ho Sing is iets vergelijkbaars aan de hand: vóór de auteur aan het leven van de hoofdpersoon toekomt, worden we eerst uitvoerig onderhouden over de jonge jaren van zijn vader. Waarom vader zo’n prominente plaats krijgt, is een interessante vraag. De auteur legt dit niet uit.

De vader van Ko Ho Sing heette Ko Go Hé Té. Hij is in China geboren. Waar en wanneer, zegt de biografie niet. Heeft dat misschien op de eerste bladzijde gestaan? Dat zullen we nooit weten. De biografie begint op bladzijde 2; de eerste bladzijde is er niet meer.

Via een omweg kunnen we gelukkig iets meer informatie vinden. Ko Ho Sing was vrijmetselaar en wordt vermeld in het Gedenkboek van de Vrijmetselarij in Nederlandsch Oost-Indië uit 1917 (waar ook zijn pasfoto in de eerste blog vandaan komt). Het Gedenkboek is in het Nederlands, maar de Inleiding is in nog een paar andere talen vertaald, onder andere in het Chinees. Preciezer: in het dialect van Fujian, een provincie aan de zuidoost-kust van China, door een zekere Ko Mo An. Dat was een zoon van Ko Ho Sing. Als Ko Mo An naar het dialect van Fujian vertaalt, dan zal dat wel het dialect geweest zijn dat thuis gesproken werd. Goede kans dus dat opa Ko Go Hé Té oorspronkelijk uit Fujian kwam.

Ook het geboortejaar van Ko Go Hé Té kunnen we indirect vaststellen. Hij trouwde op zijn zeven-en-dertigste; drie jaar later werd zijn zoon geboren. Dit staat allemaal in de biografie, die ook het geboortejaar van Ho Sing noemt, 1826. Als Ko Go Hé Té toen veertig was, moet hij in 1786 geboren zijn.

De moeder van Ko Ho Sing was eveneens Chinees. Zij heette Oei Wat Njo. Zij speelt een grote rol in het leven van haar zoon, maar haar jeugd wordt niet uit de doeken gedaan. Wel krijgen we te horen dat ze uit Semampir kwam, een gehucht in de buurt van Djono, waar ze in 1805 het levenslicht aanschouwd had. Ze was negentien toen ze met Ko Go Hé Té trouwde. Met deze spaarzame gegevens over de jeugd van Wat Njo moeten we het doen.


Djono

Er zijn drie plaatsen op Java die Djono heten. Eén Djono ligt vlak bij de zuidkust, een uur rijden van Djokjakarta (zie kaartje). Dit is het onbeduidendste van de drie. Het staat op vrijwel geen enkele kaart; er valt niets te beleven. Hier is Ko Ho Sing geboren.

Aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw was ditzelfde Djono een welvarende plaats met een bruisende textielindustrie. Veel van de talrijke Chinezen die er woonden, namen daar actief in deel. In de Java-Oorlog (1825-1830, tussen de Javaanse prins Diponegoro en Nederland) is er hevig om Djono gevochten, wat de Chinese inwoners er toe bracht een veilig heenkomen te zoeken, in Magelang en verder weg. Met de textiel was het toen afgelopen. Een klap die Djono nooit te boven gekomen is.

Ko Ho Sings vader was na het uitbreken van de Java-Oorlog naar Djono gevlucht. Hij was net getrouwd, en terwijl de kogels het jonge echtpaar om de oren vlogen, kwam hun eerste kind ter wereld.

Ho Sings moeder heeft nog een bijdrage aan de oorlog geleverd. Er was namelijk een Nederlands detachement gestuurd om Djono te beschermen, evenwel zonder fouragering; daar werd geen geld aan uitgegeven. Toen de moeder van Ko Ho Sing dat ontdekte, is zij maar eten gaan uitdelen. Ze heeft daar later een penning voor gekregen.

Stonden de Chinese inwoners van Djono nu aan de Nederlandse kant? Nee: zij waren neutraal. Aan de Javaanse kant onderscheidt de auteur van de biografie strijders die streden voor een hogere zaak en meelopers die het om geld en goederen te doen was. Die laatste categorie (‘bandieten’ in de biografie) had het oog laten vallen op de rijkdommen van Djono.

Aan de Nederlanders was deze nuancering niet besteed. Diponegoro werd door Batavia steevast aangeduid als ‘de muiteling’, terminologie die een wettig gezag veronderstelt en Diponegoro als opstandeling wegzet. Omgekeerd liet Diponegoro zich ook niet onbetuigd. Om het verzet tegen de Nederlandse aanspraken te mobiliseren noemde hij zijn strijd een heilige oorlog, tegen de ongelovigen.

 

Java-Oorlog, Diponegoro, Javasche Courant
 
Java-Oorlog. Prijs van ƒ 20.000 op het hoofd van Diponegoro. Javaanse editie
van de Javasche Courant, 15 oktober 1829 (KB, Den Haag).

Copyright © 2024 Willem van der Molen